Testen van de keerlusaansluiting.
Testen van de aansluitingen.
Alvorens de gehele baan onder spanning te zetten en de trein te laten rijden gaan we de schakeling eerst testen op juiste aansluiting en werking. Is bv een aansluiting verkeerd om dan krijgt men kortsluiting bij het inrijden van de lus. De kortsluiting zou schade aan de onderdelen (dioden, brugschakeling) kunnen geven. Daarom laten we bij het teten de trein niet over de geisoleerde railstukken rijden. De test omvat 6 stappen.
1. Zet de locomotief op het hoofdspoor met de voorkant naar de linkerlus en draai de transformator zo dat de locomotief ook deze kant opgaat. Laat de locomotief niet de lus inrijden maar stop ver genoeg voor de isolatieplaats. In het voorbeeld draaien we de transformatorknop naar rechts.
2. Neem de locomotief van de rails en zet deze in de juiste richting in het geisoleerde deel van de keerlus. Draai de transformatorknop naar rechts (zie punt-1) en de locomotief moet nu de juiste richting oprijden. Gaat de locomotief terug dan moeten de railaansluitingen in de keerlus omgedraaid worden. Wordt er gewerkt met losse dioden dan moeten deze omgedraaid worden. Wordt er gewerkt met een brugcel dan kunnen de aanlsuitdraden op de + en - omgeruild worden (zie ook: opmerkingen, verkeerde richting)
Gaat de trein in de juiste richting laat deze dan over de railschakelaar rijden en stop voor het isolatiedeel. Kijk of de wissel in de andere lus in de juiste richting is komen te staan. Voor aanvang zou deze fout gezet kunnen worden. Gaat de wissel de andere kant op dan de draden op de aansluiting omdraaien. Gaat de wissel totaal niet om lees dan de test omschreven bij opmerkingen, test railschakelaar.
3. Pak de locomotief van de rails en zet deze op het hoofdspoor met de voorkant naar de rechterlus. Draai de transformator naar rechts en de locomotief moet nu richting rechter lus rijden. Is dit niet het geval dan is de schakeling niet geactiveerd. Meet met een ohmmeter de schakelaarstanden door en bekijk of de juiste contacten met elkaar doorverbonden zijn (zie ook: opmerkingen, test railschakelaar).
4. Stop voor het geisoleerde deel van de rechterlus.
5. Pak de locomotief op en zet deze in de rechterlus met de voorkant in die rijrichting die in deze lus verwacht wordt. Draai de transformatorknop naar rechts en de locomotief moet de juiste richting op rijden. Is dit niet het geval zie punt-2.
Laat vervolgens de locomotief over de railschakelaar rijden en kijk of de wissel in de linkerlus goed is komen te staan. Deze zou alvorens de test fout gezet kunnen worden. Gaat de wissel in de andere richting dan de draden op de wisselaansluiting omdraaien.
6. Pak de locomotief op en zet deze op de hoofdbaan met de voorkant naar de linkerlus. Bij een naar rechtsgedraaide tranformator moet de locomotief weer richting deze linkerlus gaan.
Als alles goed functioneerd dan kan na punt 6 de locomotief gewoon blijven rijden en dan moeten de keerlussen geautomatiseerd zijn.
Opmerkingen:
Verkeerde richting. Om soldeerwerk te voorkomen zouden we bij het verkeerd omrijden in de keerlus er voor kunnen kiezen deze richting te handhaven en de draden op de wisselaansluiting om te draaien. Het principe blijft gelijk alleen gaat de trein in de andere richting door de lus.
Test railschakelaar. Met een losse magneet zou getest kunnen worden of de railschakelaar (reedrelais) wel geactiveerd wordt. Als dit met de losse magneet wel gebeurt en met de magneet onder de lok niet dan is waarschijnlijk de afstand magneet-reedrelais te groot of de magneet te zwak voor het type reedrelais. Zoek een sterkere magneet of een passend reedrelais. Dit geldt alleen als men zelf de onderdelen bij elkaar gezocht heeft.